Het petanque is van origine een Frans spel
en het ligt dan ook voor de hand dat veel uitdrukkingen die
specifiek zijn voor ons spel Frans getint of sterker nog honderd
procent Frans zijn. Neem bijvoorbeeld de termen pointeur, tireur
en milieu. De Nederlandse equivalenten daarvan, plaatser,
schutter en middenman (of -vrouw!), doen bijna geforceerd aan.
Hoewel het petanque pas sinds de jaren zestig van de vorige eeuw
zijn intrede in ons land heeft gedaan, zijn er geleidelijk aan
steeds meer Nederlandse termen en uitdrukkingen ontstaan ter
vervanging of aanvulling van de oorspronkelijke Franse.
Desalniettemin blijft het nuttig een aantal van die Franse
uitdrukkingen te kennen, al was het alleen maar om tijdens een
partij petanque in de vakantie in Frankrijk, bijvoorbeeld ergens
op een camping of in een echt toernooi, enigszins beslagen ten
ijs te kunnen komen. Om die reden is de woordenlijst uit het
oorspronkelijke boek La pétanque Les bases de l'inititation
ook opgenomen in de Nederlandse vertaling ervan.
 |
|
AVOIR L' ADVANTAGE |
|
(de voordeelsituatie hebben)
Hierbij heeft u meer boules dan uw tegenstander,
of bij een gelijk aantal heeft u een punt op het
terrein liggen. |
|
|
|
ARRONDIR |
|
(rond maken, afronden): door een polsbeweging
tijdens het schieten een draaiende beweging aan
de boule geven (tegeneffect), waardoor er een
grotere kans bestaat op een carreau. Ook: faire
un carreau, een carreau maken of schieten. |
|
|
|
ASSOMMER |
|
(doodslaan, neerslaan): een boule hoog in de
lucht werpen, opdat die op de grond neerploft en
vervolgens nauwelijks verder rolt. |
|
|
|
ATTAQUER |
|
(aanvallen): schieten wanneer je in het
voordeel bent met de bedoeling dat net zo lang te
doen totdat de tegenstanders geen boules meer
hebben. Ook: jouer l'attaque, op de aanval spelen. |
|
|
|
|
 |
|
BALAYER |
|
(bezemen, wegvegen): een door het
spelreglement verboden handeling die tot doel
heeft een deel van het terrein zo glad mogelijk
te maken door alle obstakels weg te halen. |
|
|
|
BALANCIER |
|
(slinger van een klok): de complete armzwaai
van een tireur, vanaf het naar achteren bewegen,
het uithalen, tot en met het loslaten van de
boule. |
|
|
|
BIBERON |
|
(drinkebroer): hierbij liggen
boule en but tegen elkaar aan. |
|
|
|
BLESSER |
|
(verwonden, kwetsen): een geraakte boule niet
voldoende verplaatsen. |
|
|
|
BOUCHON |
|
(kurk, plug): Andere naam voor
het but. |
|
|
|
BUT |
|
(doel, mikpunt): houten balletje waar je zo
dichtbij mogelijk dient te komen. |
|
|
|
|
 |
|
CADRAGE(S) |
|
(afstelling, het passend maken): partijen of
ronde in een toernooi om het aantal equipes terug
te brengen tot een macht van 2. |
|
|
|
CADRE |
|
(lijst, kader): een stuk terrein (of speelvak)
dat is afgezet door verlieslijnen, waarbuiten
boules en buts ongeldig worden. Jeu cadré: een
afzonderlijk speelterrein (of baan) in het
speelvak dat is afgebakend door lijnen; het but
moet aan het begin van iedere werpronde binnen
deze lijnen worden uitgeworpen. Boules of het but
die in de loop van de werpronde buiten deze
lijnen terechtkomen, blijven gewoon geldig! |
|
|
|
CASQUETTE |
|
(pet): een casquette maken, op de kop (van de
boule) schieten, een boule aan de bovenkant raken
met als gevolg dat die nauwelijks van zijn plaats
komt. |
|
|
|
CARREAU |
|
(tegel, plavuis): wordt gezegd als de
schietboule de plaats inneemt van de geraakte
boule. Komt van de Franse uitdrukking rester sur
le carreau, dood blijven liggen. |
|
|
|
CERCLE DE LANCER |
|
(werpcirkel): de op de grond
getekende cirkel van waaruit de spelers hun
boules moeten werpen. |
|
|
|
COCHONNET |
|
(varkentje): andere naam voor
het but. In het zuiden van Frankrijk wordt eerder
de term bouchon (klein balletje) gebruikt. |
|
|
|
CONTRE |
|
(klots bij het biljarten): als na een gelukt
schot de schietboule of de geraakte boule met
kracht tegen een andere aan vliegt. |
|
|
|
|
 |
|
DEMARQUER |
|
(minder waard maken): bij het spelen een
eigen boule die op punt ligt
zodanig raken dat die daarna niet meer op punt
ligt. |
|
|
|
DEVANT DE BOULE |
|
(vóór de boule): een boule pal
voor een andere, bij voorkeur van de tegenpartij,
plaatsen zodat die er tegenaan geplakt lijkt te
liggen; het meest ideaal is dat wanneer de eigen
boule daardoor dichter bij het but komt te liggen. |
|
|
|
DONNÉ of DONNÉE |
|
(gegeven): plek op het terrein
waar de boule bij het plaatsen moet neerkomen (in
het Nederlands donnee). |
|
|
|
DOUBLETTE |
|
(stel, koppel, paar): een equipe of team
bestaande uit twee spelers. |
|
|
|
|
 |
|
ECLATER |
|
(uiteenbarsten, ontploffen): bij
een gelukt schot met kracht in één klap
meerdere boules verwijderen. |
|
|
|
EFFET |
|
(uitwerking, effect, gevolg): draaibeweging
die een boule gekregen heeft om te
bewerkstelligen dat de boule na het neerkomen op
de grond van richting verandert, naar links of
naar rechts. Effect geven, met effect spelen. |
|
|
|
ELIMINATION
DIRECTE |
|
(rechtstreekse eliminatie,
uitschakeling): wedstrijdsysteem waarbij iedere
verloren partij onmiddellijk uitschakeling van
verdere deelname betekent. |
|
|
|
EMBOUCHONNER |
|
(aan de mond zetten): een boule
pal tegen het but aan plaatsen. |
|
|
|
ENVOYER |
|
(verzenden, versturen, maar ook
gooien of werpen): synoniem van porter (onder
andere een bepaald bereik hebben, stijgen, dragen,
meevoeren), een boule door de lucht werpen, al
dan niet hoog. In tegenstelling tot het rollen
over de grond. |
|
|
|
|
 |
|
FAIRE PASSER |
|
(laten passeren, laten
voorbijgaan): als bij een gelukt schot de
geraakte boule verder van het but komt te liggen
dan de schietboule. |
|
|
|
FER |
|
(ijzer, staal): tirer au fer, op ijzer
schieten, direct op de boule waarop gemikt is
zonder eerst de grond te raken, of hooguit enkele
centimeters voor de boule. |
|
|
|
FIL |
|
(draad): passer au fil, (er) rakelings langs
gaan (langs een lijn, een boule of het but). |
|
|
|
FUSER |
|
(losbarsten, smelten, sissend uiteenspatten):
als een boule plotseling snelheid krijgt bij het
neerkomen op de grond, meestal als gevolg van een
hard voorwerp; fusée betekent onder andere raket
of vuurpijl. Vrij vertaald: de boule spat weg,
wordt weggekeild. |
|
|
|
|
 |
|
GRATONNER |
|
(afremmen): als een boule op zijn weg over de
grond afgeremd wordt door allerlei
ongerechtigheden zoals kleine steentjes (gratons),
kleine takjes en dergelijke
|
|
|
|
|
 |
|
|
|
|
|
 |
|
INTERDIT |
|
(verboden): het terrein dat zich buiten het
toegestane speelvak (zie cadre) bevindt en waar
boules en buts ongeldig worden; ook: verboden of
niet-toegestaan terrein. |
|
|
|
|
 |
|
JOUER 'SOUS
MAIN' |
|
(onderhands spelen): spelen met
de handpalm naar de grond gekeerd. |
|
|
|
JOUER 'SUR MAIN' |
|
(bovenhands spelen): spelen met
de rug van de hand naar de grond gekeerd. |
|
|
|
|
 |
|
|
|
|
|
 |
|
LUNETTE |
|
(bril, verrekijker): twee boules die zij aan
zij liggen. Met één schot kunnen ze allebei
verwijderd worden. |
|
|
|
|
 |
|
MAIN |
|
(hand): main ouvert (open hand), spelen met
de hand onder de boule, de handpalm naar boven
gericht; jouer sous main (onderhands spelen): de
normale manier van spelen waarbij de boule zich
onder de hand bevindt, de vingers houden de boule
tegen de handpalm aan die naar beneden gericht is;
lever la main, le bras (de hand, de arm optillen),
hoog genoeg schieten om een boule te raken die
achter een andere verstopt ligt (boule à la
sautée) zonder de voorste te raken. |
|
|
|
MARQUE |
|
(merkteken): 1. de score, de stand; 2. tekens
op de grond om de ligging van de boules of het
but te 'markeren' of aan te kruisen. |
|
|
|
MÈNE |
|
(werpronde): tijdspanne van de partij waarin
alle spelers van beide equipes hun boules spelen.
Een werpronde die aan de gang is, wordt
geannuleerd als het but ongeldig wordt. |
|
|
|
MONTER |
|
(klimmen, stijgen, opstijgen): monter une
boule, een boule de lucht in laten gaan om een
portee werpen. |
|
|
|
MORDRE |
|
(bijten, overschrijden): met minstens één
voet over de rand van de werpcirkel staan. |
|
|
|
|
 |
|
NUL |
|
(nul, nietig): er wordt geen punt gescoord
als twee boules van twee tegengestelde equipes op
gelijke afstand van het but liggen. |
|
|
|
NOYÉ(E) |
|
(verdronken): synoniem van perdu(e) (verloren),
een ongeldig geworden boule of but na het
verlaten van het toegestane terrein. |
|
|
|
|
 |
|
OREILLE |
|
(oor): tirer sur l'oreille, op het oor
schieten, een boule aan de zijkant raken. |
|
|
|
|
 |
|
PALET |
|
(speelschijf): gelukt schot waarbij de
schietboule in de buurt blijft liggen van de plek
waar de treffer plaatsvond. |
|
|
|
PARTIE |
|
(partij): de tijd die nodig is voor een van
de equipes om 13 punten te maken. |
|
|
|
PÉTANQUE |
|
(petanque): boulespel dat
afkomstig is uit Zuid-Frankrijk, de naam stamt af
van pés tanqúes, dat wil zeggen gesloten voeten. |
|
|
|
PERDU(E) |
|
(verloren): ieder voorwerp dat het toegestane
terrein verlaat. |
|
|
|
PIÈCE |
|
(stuk, geldstuk, munt): faire la pièce,
tossen om te bepalen welke equipe als eerste het
but mag werpen. |
|
|
|
PLOMBER |
|
(in het lood brengen, vaststampen): synoniem
van porter. |
|
|
|
POINTER |
|
(markeren, richten): proberen om een boule zo
dicht mogelijk bij het but te krijgen, plaatsen |
|
|
|
PORTÉE |
|
(reikwijdte, bereik): actie om een boule hoog
en tamelijk dicht bij het but te werpen, opdat de
boule niet ver doorrolt na het neerkomen op de
grond. Demi-portée: de meest voorkomende manier
van spelen waarbij de boule halfhoog en op een
variabele afstand tussen de cirkel en het but
wordt geworpen. In het Nederlands schrijven we
portee en demi-portee. |
|
|
|
POULE |
|
(kip; in de sport: groep): groep van drie of
vier equipes van wie er slechts twee
gekwalificeerd worden voor het verdere vervolg
van het toernooi; in het Nederlands spreken we in
dit geval over een 'Franse poule'. In ons land
kan een poule ook een competitiepoule zijn,
doorgaans met zestien equipes die elkaar
gedurende drie zondagen eenmaal treffen. |
|
|
|
|
 |
|
QUERULANT |
|
(dwarsligger): kan zowel persoon als een
boule zijn, die erg vervelend in de weg ligt. |
|
|
|
|
 |
|
RACLER of
RAMASSER |
|
(schrapen, raspen): een boule
raken door eerst tamelijk ver daarvoor op de
grond te komen. |
|
|
|
RAFLE |
|
(van rafler, afristen): manier van schieten
waarbij de boule ver voor het te raken object op
de grond neerkomt. Tir à la rafle: schieten over
de grond. |
|
|
|
RENTRER |
|
(naar binnen gaan, binnenbrengen): door te
plaatsen een boule op te stoten die daardoor
dichterbij het but komt te liggen. |
|
|
|
ROND |
|
(cirkel, kring, ring): de cirkel die men op
het terrein trekt en waarin men moet staan
wanneer boule of but worden geworpen. |
|
|
|
|
 |
|
SAUTÉE |
|
(van sauter, springen): tir à la sautée,
een boule schieten die vlak achter een andere
verstopt ligt zonder de voorste te raken;
schieten met een 'hupje' of met een 'boogje'. |
|
|
|
SÈCHE |
|
(vrouwelijk van sec, droog): frapper une
boule séche, een boule wegschieten zonder een
andere die daar vlakbij ligt te raken of
ertegenaan te klotsen, hetgeen bijna niet te
voorkomen is. |
|
|
|
SERRER |
|
(klemmen): tegeneffect geven aan de boule. |
|
|
|
STRIES |
|
(groeven): de lijnen die in de boule zijn
gegraveerd. |
|
|
|
|
 |
|
TENIR |
|
(houden, vasthouden): het punt hebben. |
|
|
|
TÊTE-À-TÊTE |
|
(ontmoeting of gesprek onder vier ogen):
partij tussen slechts twee spelers, één tegen
één. |
|
|
|
TIRER |
|
(trekken, schieten): proberen met de eigen
boule een andere te raken om die uit het spel te
jagen; hiervan afgeleid: tir au fer (schot op
ijzer), tir à la rafle (schot over de grond). |
|
|
|
TRIPLETTE |
|
(drietal): een equipe of team bestaande uit
drie spelers. |
|
|
|
TROU |
|
(gat, kuil): faire un trou (letterlijk een
gat maken, een gat in de lucht schieten), missen
bij het schieten. |
|
|
|
TRUQUÉE |
|
(getrukeerd, vervalst): wordt gezegd van een
boule waarmee gefraudeerd of geknoeid is,
bijvoorbeeld gevuld met kwik om een remmend
effect te bewerkstelligen, wat ten strengste
verboden is. |
|
|
|
|
 |
|
|
|
|
|
 |
|
VENTRE |
|
(buik): Het plekje waar een te meten boule
het dikst is. |
|
|
|
VISSER (la
boule) |
|
(vastschroeven): een zeer laag bij de grond
geplaatste boule met veel tegeneffect, waardoor
deze zich naar het butje toe vreet. |
|
|
|
|
 |
|
|
|
|
|
 |
|
|
|
|
|
 |
|
|
|
|
|
 |
|
|